tag:blogger.com,1999:blog-24038615296229954822024-02-20T04:23:53.093-08:00GedichtenRemco Ekkershttp://www.blogger.com/profile/13190574337941616632noreply@blogger.comBlogger5125tag:blogger.com,1999:blog-2403861529622995482.post-83502241019750125352011-05-24T12:26:00.000-07:002011-05-24T12:29:38.044-07:00Gedichten om te citeren<div>Eiland</div><div><br /></div><div>Er zit iets verdrietigs in verdriet </div><div>alsof het alleen niet genoeg was. </div><div>Het is onder water roepen </div><div>om iets dat daar niet is. </div><div>Het schijnt te slijten, de tijd </div><div>schuift het wel weg. </div><div>'Rendieren sterven als gevolg van heimwee. </div><div>Heimwee naar de onbegrensde </div><div>vlakte van het Noorden.' </div><div>Niet dat ze op Öland niet </div><div>kunnen rennen, ze kunnen </div><div>alleen niet wennen aan het idee </div><div>dat alles aldoor uitloopt in die zee. </div><div><br /></div><div>Judith Herzberg.</div><div><br /></div><div> Ziekenbezoek</div><div><br /></div><div>Mijn vader had een uur lang zitten zwijgen bij mijn bed.</div><div>Toen hij zijn hoed had opgezet</div><div>zei ik, nou, dit gesprek</div><div>is makkelijk te resumeren.</div><div>Nee, zei hij, nee, toch niet,</div><div>je moet het maar eens proberen. </div><div><br /></div><div>Judith Herzberg</div><div><br /></div><div>Jeldican en het woord </div><div><br /></div><div>Over de heide </div><div>kroop Jeldican, </div><div>de staart tussenbeide </div><div>stomp vooraan. </div><div><br /></div><div>Op gloeioren hing er een </div><div>belletjespet; </div><div>tussen twee vingeren </div><div>'t zwaluwnet. </div><div><br /></div><div>Japon aan het lijfke </div><div>van ruitestof, </div><div>blauwkousen van 't wijfke </div><div>en rinkelslof. </div><div><br /></div><div>'Rood van den appel </div><div>in puntcipres, </div><div>peers van de pappel </div><div>te palfrines, </div><div><br /></div><div>waar kan ik het vegen: </div><div>het fluit onder God, </div><div>het vliegt mijne wegen </div><div>fladderzot. </div><div><br /></div><div>Kiekt het te hangen </div><div>aan bontekoord? </div><div>Hoe kan ik het vangen, </div><div>dat lieve woord' - </div><div><br /></div><div>Iets klappert in 't warkruid, </div><div>goudbrem knikt, </div><div>het juichtpikt en hardfluit; </div><div>Jeldican schrikt. </div><div><br /></div><div>Nooit had hij zo rijke </div><div>tralieten gehoord - </div><div>hij zát van het kijken: </div><div>was dit het woord? </div><div><br /></div><div>Bonsbuikje laait met </div><div>gebed om geluk... </div><div>'jaaat' giert het graainet - </div><div>kippetjetuk! </div><div><br /></div><div>O, veren te kussen! </div><div>Het woord aan zijn hart </div><div>tuitte intussen </div><div>nog ééns zo hard. </div><div><br /></div><div>'O, schoon, o mijn heide, </div><div>pappelkes hoort! </div><div>Nooit kan ik meer scheiden </div><div>Heer, van dit woord. </div><div><br /></div><div>Tja, nu naar het wijfke </div><div>als weduwenwind, </div><div>laat stormen het lijfke, </div><div>klapperend lint!' </div><div><br /></div><div>Vol praat in zijn eentje </div><div>vloog Jeldican. </div><div>Koppeltje-beentje </div><div>daar kwam hij aan. </div><div><br /></div><div>'Wijfke mijn toren, </div><div>hier is het woord!' </div><div>Zij zonder te horen, </div><div>sprak onverstoord: </div><div><br /></div><div>'Aai, vogeltje vetbult, </div><div>nuttige zaak, </div><div>al dat het net vult </div><div>is muntemaak.' </div><div><br /></div><div>Daar ging zij en ruilde </div><div>'t voor wittebrood, </div><div>maar Jeldican huilde </div><div>en sloeg haar dood. </div><div><br /></div><div>Leo Vroman (1915) </div><div><br /></div><div>Willem Kloos</div><div><br /></div><div>Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht</div><div> de witte bloesems in de scheemring, — ziet,</div><div> hoe langs mijn venster nog, met ras gerucht,</div><div> een enkele, al te late vogel vliedt.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>En ver, daar ginds, die zacht-gekleurde lucht</div><div> als perlemoer, waar iedere tint vervliet</div><div> in teêrheid… Rust — o, wonder-vreemd genucht !</div><div> want alles is bij dag zóó innig niet.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Alle geluid, dat nog van verre sprak,</div><div> verstierf — de wind, de wolken, alles gaat</div><div> al zacht en zachter — alles wordt zoo stil…</div><div><br /></div><div><br /></div><div>En ik weet niet, hoe thans dit hart, zoo zwak,</div><div> dat al zóó moe is, altijd luider slaat,</div><div> altijd maar luider en niet rusten wil.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Van de Zee</div><div><br /></div><div>Aan Frederik van Eeden</div><div><br /></div><div>De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining,</div><div> De Zee, waarin mijn Ziel zichzelf weerspiegeld ziet;</div><div> De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning,</div><div> Zij is een levend schoon en kent zichzelve niet.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Zij wist zichzelven af in eeuwige verreining,</div><div> En wendt zich altijd òm en keert weer waar zij vliedt,</div><div> Zij drukt zichzelven uit in duizenderlij lijning,</div><div> En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>O, Zee was Ik als Gij in àl uw onbewustheid,</div><div> Dàn zou ik eerst gehéél en gróót gelukkig zijn;</div><div><br /></div><div>Dán had ik eerst geen lust naar menselijke belustheid</div><div><br /></div><div> Op menselijke vreugd en menselijke pijn;</div><div><br /></div><div>Dan wàs mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid</div><div> Zou, wijl Zij groter is dan Gij, nóg groter zijn</div><div><br /></div><div>Willem Kloos (1859 - 1938)</div><div>==</div><div><br /></div><div>Lethe</div><div> </div><div>‘Hoe over 't brandend blind bazalt</div><div> </div><div>Vind ik den weg naar Lethe? -</div><div> </div><div>O alles te vergeten</div><div> </div><div>Eer de avond valt!</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Ik weet dat dood en donker komen</div><div> </div><div>Als dit schel daglicht is gebluscht,</div><div> </div><div>Maar ik wil diepe klare rust</div><div> </div><div>En zonder droomen.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Voor wie als ik van kind tot knaap,</div><div> </div><div>Van man tot grijsaard derven,</div><div> </div><div>Voor die is dood en sterven</div><div> </div><div>Maar verontruste slaap...</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>De zoete macht tot lach of traan</div><div> </div><div>Gaf mij en nam mij 't leven.</div><div> </div><div>Alleen mijn oogen bleven</div><div> </div><div>Kijken, mijn voeten gaan.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Hoe vaak sindsdien waar 'k zat en ging,</div><div> </div><div>Is langs mijn wakende oogen</div><div> </div><div>De lange trein getogen</div><div> </div><div>Van aller lust herinnering.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Wat moet ik aldoor zien wat 'k weet?</div><div> </div><div>Al 't reddeloos volbrachte,</div><div> </div><div>Al 't reddeloos gedachte:</div><div> </div><div>Gelijk is wat ik liet en deed!</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>O eer de dood mijn leden bind'</div><div> </div><div>En hen voor eeuwig bedde, -</div><div> </div><div>Wat zal mijn oogen redden</div><div> </div><div>Van dezen droom die immer nieuw begint?:</div><div><br /></div><div><br /></div><div> </div><div>O blanke ziel, o roode bloed,</div><div> </div><div>O hart verdwaald daartusschen, -</div><div> </div><div>Wie zal in slaap u sussen</div><div> </div><div>Tezamen en voorgoed?</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Mijn voet kan vóor den avondval</div><div> </div><div>Nog vele mijlen reizen,</div><div> </div><div>Wil éen den weg mij wijzen</div><div> </div><div>Naar Lethes dal.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Wie over 't brandend blind bazalt</div><div> </div><div>Brengt mij naar Lethe? -</div><div> </div><div>O alles te vergeten</div><div> </div><div>Eer de avond valt!’</div><div><br /></div><div>-</div><div>Goedemorgen, hemelse mevrouw Ping</div><div> is U de zachte nacht bevallen, hebben de on-</div><div> deugende, geheimzinnige planten naar behoren gegeurd en zijn hopelijk geen van uw overige</div><div> zuigelingen aan de builenpest bezweken?</div><div><br /></div><div>Hebt U de interessante nerveuze godvruchtige</div><div> vogeltjes, vrome goedertierende mevrouw, al wel</div><div><br /></div><div>bekeken, druk telefonerend van: hallo, met piet</div><div> kom je op mijn tak - o de sierlijke levendige</div><div><br /></div><div>vogels, allemaal allemaal voor de brave poes,</div><div> die veelbeproefde droevige moeder. Ja verdomd,</div><div><br /></div><div>deze ziekte, lieve beklagenswaardige mevrouw,</div><div> is een wrede rakker en zoveel is wel duidelijk:</div><div><br /></div><div>er valt niet tegenop te baren, waar zelfs het</div><div> begrafeniswezen, die intieme huisgenoot, die</div><div><br /></div><div>zeer bekende schenker ook van lauwe melk,</div><div> op zijn verlengde achterpoten het ter</div><div><br /></div><div>aarde bestellen welhaast niet meer bij kan</div><div> benen, nietwaar, dame Ping, radarbesnorde,</div><div><br /></div><div>dubbelgepuntmutste, mevrouwogige poezin?</div><div> Het is nu beter te zitten zonder weemoed in</div><div><br /></div><div>de rauwe geurige ochtendlucht, nu de zon nog</div><div> teder is en de gordijnen levendig in de goede</div><div><br /></div><div>vrolijke wind. O halmstaartige voortreffelijke,</div><div> kijk, zwijgzame zwakzinnige allerliefste,</div><div><br /></div><div>er loopt een belangwekkend, héél klein maar</div><div> bijzonder lekker beestje tussen de kiezelstenen</div><div><br /></div><div>onder de hemelsblauwe hortensia</div><div><br /></div><div>(Aan mijn neerslachtige poes, ter vertroosting bij het overlijden van zijn gebroed)</div><div><br /></div><div>F. Harmsen van Beek, 1927</div><div>-</div><div>Liefdeslied</div><div> Als je het gezang van een walvis</div><div> in de lente, veertien maal versnelt</div><div> hoor je een lieflijke vogel.</div><div><br /></div><div>Bij normale snelheid klinkt</div><div> zijn liefdeslied zoals je nooit hoorde</div><div> droevig en gelukkig tegelijk.</div><div><br /></div><div>Elke week veranderen de vissen</div><div> een kleinigheid en de volgende lente</div><div> zingen ze een totaal nieuw lied.</div><div><br /></div><div>Mensen vingen het geluid onder water</div><div> weerkaatst door onderzeese bergen.</div><div> Zij hesen het omhoog en legden het vast</div><div><br /></div><div>op een slap plastic plaatje dat ik vond</div><div> in een tweedehands boek.</div><div> Het was oud en de naald ruiste</div><div><br /></div><div>maar ik hoorde het gezang</div><div> van verliefde reuzen</div><div> tussen biologisch commentaar.</div><div><br /></div><div>Ook stuurden ze de klanken</div><div> die eeuwen diep in de zeeën</div><div> hadden geklonken hoog in de ruimte</div><div>.</div><div>Over honderdduizend jaar vindt</div><div> een intelligente krekel de platina plaat.</div><div> Hij zoekt de sleutel en verstaat het</div><div> in zijn eigen digitale taal.</div><div><br /></div><div>Hij wordt verliefd op een walvis</div><div> verdwenen in ruimte en tijd.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>== -</div><div>Aan Mei</div><div><br /></div><div>Roerloos loof, windstil en doof </div><div> taal gelaten in de schaduw</div><div> van wat komen gaat.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Waar we vandaan komen. </div><div> Je ziet het: nu tintelt </div><div> ons hart nog zomerrood.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Je buigt je over naar </div><div> de spiegeling in het water </div><div> komen de stralen, donker.</div><div><br /></div><div> </div><div>1</div><div>'t Was na de middag. Van het woud</div><div> ging uit een koele adem van bomen</div><div> waar zij doorheen liep met een lach.</div><div> Zij ging en liep doelloos voort</div><div><br /></div><div>tot zij stil hield op een open plek</div><div> en met eigen ogen zag hoe het licht</div><div> zijn domein gevonden had</div><div> in zeldzaam schijnen op een plas</div><div><br /></div><div>hoe het weerkaatste naar de lucht</div><div> en hoe de bomen weken voor water</div><div> voor haar lach die opklonk</div><div> in de ruimte waar niemand haar hoorde. 2</div><div>Zij wist niet dat ze ergens was </div><div> wel waren haar ogen open </div><div> zag ze om haar heen een bewegen</div><div> van mensen en geschitter van feest</div><div><br /></div><div>maar voor haar was het leeg.</div><div> Zij luisterde naar zijn stem </div><div> terwijl ze danste en dronk</div><div> en praatte met wie om haar waren.</div><div><br /></div><div>Of hij nu kwam en de deur </div><div> bewoog, wie haar kuste of streelde </div><div> zij wist niet dat ze ergens was</div><div> wel waren haar ogen open.</div><div><br /></div><div>3</div><div>Zie, ik sta op de drempel, hij lacht</div><div> staat als een man op brandaarde</div><div> te wachten op wie hem zoekt</div><div> tussen verkoolde stammen en sterren.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>En ik kan niet aan hem raken</div><div> blijf in het groen en tussen bloemen </div><div> verlangen naar zijn zwijgen</div><div> tot hij bij mij komt, mij komt halen.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Maar als de avond gevallen is</div><div> loop ik terug in het huis</div><div> ga eenzaam liggen en val</div><div> weg in dromend slapen, in nacht.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>4</div><div>Hoog in de lucht een gezoef</div><div> en geknars van vleugels</div><div> halsstarrig op weg, de bekken</div><div> gesloten, de ogen op felheid gezet.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Ik lig in bed en denk je gaat</div><div> weg van hier, winter komt </div><div> en vindt me hier, alleen gelaten</div><div> zonder sporen, in vallende sneeuw.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Als ik je niet meer zie </div><div> zie ik je nooit meer, je bent</div><div> dood, ik hoef niet te luisteren </div><div> niet te zoeken naar je gezicht.</div><div><br /></div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Ze kwam uit de duinen: </div><div> herinnering van wat ik was</div><div> gedoken onder harde wind </div><div> zand en zout tussen mijn tanden.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>De jongen die daar speelde</div><div> en geloofde in zomerse buien. </div><div> Hij liet zijn vlieger dansen </div><div> trok ongeduldig aan het touw.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Haalde hem met schokken binnen </div><div> tot de kleur in het harde zand </div><div> een lijn trok naar hem toe </div><div> tot dat hij stil lag en gedood.</div><div>=</div><div><br /></div><div> HET STOCKSKE VAN JOAN VAN OLDENBARNEVELT, VADER DES VADERLANTS</div><div> </div><div>Myn wensch behoede u onverrot,</div><div> O STOCK en stut, die, geen' verrader,</div><div> Maer 's vrydoms stut en Hollants Vader</div><div> Gestut hebt op dat wreet schavot;</div><div> Toen hy voor't bloedigh zwaert most knielen,</div><div> Veroordeelt, als een Seneka,</div><div> Door Neroos haet en ongena,</div><div> Tot droefenis der braefste zielen.</div><div> Ghy zult noch, jaeren achter een,</div><div> Den uitgangk van dien Helt getuigen,</div><div> En hoe Gewelt het Recht dorf buigen,</div><div> Tot smaet der onderdruckte steên.</div><div> Hoe dickwyl streckt ghy onder 't stappen</div><div> Naer 't hof der Staeten stadigh aen</div><div> Hem voor een derden voet in 't gaen</div><div> En klimmen, op de hooge trappen:</div><div> Als hy, belast van ouderdom</div><div> Papier en schriften, overleende,</div><div> En onder 't lastigh lantspack steende!</div><div> Wie ging, zoo krom gebuckt, noit krom!</div><div> Ghy ruste van uw trouwe plichten,</div><div> Na 'et rusten van dien ouden stock,</div><div> Geknot door 's bloetraets bittren wrock:</div><div> Nu stut en styft ghy noch myn dichten.</div><div><br /></div><div>== </div><div>‘Had hy Hollant dan gedragen</div><div> </div><div>Onder 't hart,</div><div> </div><div>Tot sijn af-geleefde dagen</div><div> </div><div>Met veel smart, -</div><div> </div><div>Om 't meyneedigh swaert te laven</div><div> </div><div>Met sijn bloet</div><div> </div><div>En te mesten kray en raven</div><div> </div><div>Op sijn goet?</div><div><br /></div><div><br /></div><div> </div><div>Maer waeróm den hals gekorven?</div><div> </div><div>Want sijn bloet</div><div> </div><div>Was in d'aders schier verstorven:</div><div> </div><div>In sijn goet</div><div> </div><div>Vondt men noyt de Pistoletten</div><div> </div><div>Van 't verraet, -</div><div> </div><div>Uytgestroyt om scharp te wetten</div><div> </div><div>'s Vollecx haet.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Gierigheyt en wreetheyt beyde,</div><div> </div><div>Die het swaert</div><div> </div><div>Grimmigh ruckten uyt der scheyde,</div><div> </div><div>Nu bedaert</div><div> </div><div>Suchten: ‘Wat kan ons vernoegen</div><div> </div><div>Goet en bloet?</div><div> </div><div>Och, hoe knaegt een eeuwigh wroegen</div><div> </div><div>Ons gemoet!’</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Weest te vreen, haelt Predikanten</div><div> </div><div>West en Oost!</div><div> </div><div>Gaet en soekt bij Dortsche santen</div><div> </div><div>Heyl en troost;</div><div> </div><div>'t Is vergeefs; de Heer koomt kloppen</div><div> </div><div>Met zijn Woort.</div><div> </div><div>Niemant kan de wellen stoppen</div><div> </div><div>Van die Moort.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Spiegelt, spiegelt u dan echter,</div><div> </div><div>Wie ghy zijt:</div><div> </div><div>Vreest den worm, die desen Rechter</div><div> </div><div>'t Hart af-bijt.</div><div> </div><div>Schent' uw' handen aen geen Vaders,</div><div> </div><div>Dol van haet.</div><div> </div><div>Scheldt geen Vromen voor verraders</div><div> </div><div>Van den staet.’</div><div><br /></div><div>==</div><div>November</div><div><br /></div><div>Het regent en het is november </div><div> Weer keert het najaar en belaagt</div><div> Het hart, dat droef, maar steeds gewender,</div><div> Zijn heimelijke pijnen draagt.</div><div> En in de kamer, waar gelaten</div><div> Het daaglijks leven wordt verricht,</div><div> schijnt uit de troosteloze straten</div><div> Een ongekleurd namiddaglicht.</div><div> De jaren gaan zoals zij gingen,</div><div> Er is alengs geen onderscheid</div><div> Meer tussen dove erinneringen</div><div> En wat geleefd wordt en verbeid.</div><div> Verloren zijn de prille wegen</div><div> Om te ontkomen aan de tijd;</div><div> Altijd november, altijd regen,</div><div> Altijd dit lege hart, altijd.</div><div> ==</div><div><br /></div><div>Zo helder is het werkelijk zelden, men ziet</div><div> het riet wit voor de verte staan</div><div><br /></div><div>iemand klopt aan, vraagt water, het is</div><div> een verdwaalde jager</div><div><br /></div><div>het antwoord is drinkbaar, zijn kromme weg</div><div> uitlegbaar in taal</div><div><br /></div><div>in zijn weitas een bloedplas, het water</div><div> verspreekt zich al pratend in wijn</div><div><br /></div><div>kijk, zegt hij, omstreeks het riet wijzend bij wijze</div><div> van afscheid, dit is een rouwmantel</div><div><br /></div><div>later staat zijn glas daar nog, men ziet</div><div> het riet en eet wat -</div><div><br /></div><div>Uit: Gerrit Kouwenaar: Helder maar grijzer: gedichten 1978-1996. Amsterdam: Querido, 1998, p. 58.</div><div>=</div><div><br /></div><div>een geur van verbrande veren</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Men komt thuis, het is maart, men ontsluit</div><div> het verwinterde huis, afzijn gebrek</div><div> hebben webben gestrikt, mee-eters verteerd, de uil</div><div> door de schoorsteen de dood in gedreven</div><div><br /></div><div>de vloer vol hulpeloos dons, de boeken kalk</div><div> wit bescheten, de glazen aan gruizels</div><div> op het eeuwige bed een proper karkas</div><div> met machtige vleugels</div><div><br /></div><div><br /></div><div>wat heeft men gedaan vandaag?</div><div> takken geraapt, de kwijnende vlier beklaagd</div><div> vuur gestookt van afval - </div><div>=</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Terhorst (2) Jellema</div><div> </div><div>Wat ik jou liet zien: de jeneverbessen,</div><div> </div><div>wat er over is van de hei, de paden</div><div> </div><div>die ik ken hier, waar is. Want wat ik zie is</div><div> </div><div>niet te bekijken.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Toegevoegd nu jij aan de beelden, dierbaar</div><div> </div><div>beeld, gedacht ook vroeger in deze scène</div><div> </div><div>reeds, al was niet jij het en niemand die ik</div><div> </div><div>kende dan dromend.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Nam ik jou wel waar? Gaat het mij niet altijd</div><div> </div><div>om herdenking? Zo de jeneverbessen,</div><div> </div><div>zwijgend dicht bijeen, nu herinnerd zonder</div><div> </div><div>jou pas ondenkbaar.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Waarom zwijgend? Vorm in zichzelf, gestalte,</div><div> </div><div>zomer, winter, niets te verliezen zoals</div><div> </div><div>bomen blad,-hun blijvend gelijk, gerede</div><div> </div><div>vorm voor gedachten.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Komen in de schemer tot leven, lijken</div><div> </div><div>sprekend dat wat ik in hen vrees, mijn eigen</div><div> </div><div>angst van toen, van kind voor het raam, de wereld</div><div> </div><div>duister daar buiten.</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Ben jij zo ook? Enkel de vorm waarin ik</div><div> </div><div>denk? Verander jij in de schemering straks</div><div> </div><div>ook? Als ik, en weer voor een raam, de angsten</div><div> </div><div>ken voor het vreemde -</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>Wie ben jij dan, wat had ik lief in jou toen</div><div> </div><div>wij daar waren, ik jou liet zien de hei, maar</div><div> </div><div>welke, paden, welke - want nooit zal ik het</div><div> </div><div>zien met jouw ogen.</div><div><br /></div><div>==</div><div><br /></div><div>Zonder begeerte, zonder hoop</div><div>op beloning, ook niet uit angst voor straf,</div><div>de roekeloze, de meedogenloze schoonheid</div><div>te fixeren waarin leegte zich meedeelt,</div><div>zich uitspreekt in het bestaande.</div><div>Laat de god die zich in mij verborgen houdt</div><div>mij willen aanhoren, mij laten uitspreken,</div><div>voor hij mij met stomheid slaat en mij</div><div>doodt waar ik bij sta, waar jij bij staat.</div><div><br /></div><div>Uit: Gorter aan zee Faverey</div><div><br /></div><div>=</div><div>Poëzie is kinderspel</div><div><br /></div><div><br /></div><div>over het krakende ei</div><div> dwaalt een hemelse bode</div><div> op zoek naar zijn antipode</div><div> en dat zijt gij</div><div> mogelijk dat men op zulk een kleine schaal</div><div> niet denken kan het maakt nijdig</div><div> of men is verveeld dus veel te veilig</div><div> dan is men verloren voor de poëzie</div><div> u rest slechts een troost </div><div><br /></div><div>ligt gij op sterven</div><div> gij verveelt u dan ook niet</div><div><br /></div><div> en plotseling kan dan pop en bal</div><div> laat herinnerd u laten weten</div><div> dit was ik en dat was het heelal</div><div>= </div><div>Lucebert</div><div>=</div><div>school der poëzie</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Ik ben geen lieflijke dichter</div><div> Ik ben de schielijke oplichter</div><div> Der liefde, zie onder haar de haat</div><div> En daarop een kaaklende daad.</div><div><br /></div><div> Lyriek is de moeder der politiek,</div><div> Ik ben niets dan omroeper van oproer</div><div> En mijn mystiek is het bedorven voer</div><div> Van leugen waarmee de deugd zich uitziekt.</div><div> Ik bericht, dat de dichters van fluweel</div><div> Schuw en humanistisch dood gaan.</div><div> Voortaan zal de hete ijzeren keel</div><div> Der ontroerde beulen muzikaal opengaan.</div><div> Nog ik, die in deze bundel woon</div><div> Als een rat in de val, snak naar het riool</div><div> Van revolutie en roep: rijmratten, hoon,</div><div> Hoon nog deze veel te schone poëzieschool. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - uit de Verzamelde Gedichten van Lucebert (1924-1994)</div><div>=</div><div>ik tracht op poëtische wijze</div><div> </div><div>dat wil zeggen</div><div> </div><div>eenvouds verlichte waters</div><div> </div><div>de ruimte van het volledig leven</div><div> </div><div>tot uitdrukking te brengen</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>ware ik geen mens geweest</div><div> </div><div>gelijk aan menigte mensen</div><div> </div><div>maar ware ik die ik was</div><div> </div><div>de stenen of vloeibare engel</div><div> </div><div>geboorte en ontbinding hadden mij niet aangeraakt</div><div> </div><div>de weg van verlatenheid naar gemeenschap</div><div> </div><div>de stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg</div><div> </div><div>zou niet zo bevuild zijn</div><div> </div><div>als dat nu te zien is aan mijn gedichten</div><div> </div><div>die momentopnamen zijn van die weg</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>in deze tijd heeft wat men altijd noemde</div><div> </div><div>schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand</div><div> </div><div>zij troost niet meer de mensen</div><div> </div><div>zij troost de larven de reptielen de ratten</div><div> </div><div>maar de mens verschrikt zij</div><div> </div><div>en treft hem met het besef</div><div> </div><div>een broodkruimel te zijn op de rok van het universum</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>niet meer alleen het kwade</div><div> </div><div>de doodsteek maakt ons opstandig of deemoedig</div><div> </div><div>maar ook het goede</div><div> </div><div>de omarming laat ons wanhopig aan de ruimte</div><div> </div><div>morrelen</div><div> </div><div> </div><div> </div><div>ik heb daarom de taal</div><div> </div><div>in haar schoonheid opgezocht</div><div> </div><div>hoorde daar dat zij niet meer menselijks had</div><div> </div><div>dan de spraakgebreken van de schaduw</div><div> </div><div>dan die van het oorverdovend zonlicht</div><div>=</div><div><br /></div><div>Onder de appelboom Ik kwam thuis, het was </div><div> een uur of acht en zeldzaam </div><div> zacht voor de tijd van het jaar, </div><div> de tuinbank stond klaar </div><div> onder de appelboom ik ging zitten en ik zat </div><div> te kijken hoe de buurman </div><div> in zijn tuin nog aan het spitten </div><div> was, de nacht kwam uit de aarde </div><div> een blauwer wordend licht hing </div><div> in de appelboom </div><div> toen werd het langzaam weer te mooi </div><div> om waar te zijn, de dingen </div><div> van de dag verdwenen voor de geur </div><div> van hooi, er lag weer speelgoed </div><div> in het gras en verweg in het huis </div><div> lachten de kinderen in het bad </div><div> tot waar ik zat, tot </div><div> onder de appelboom </div><div> en later hoorde ik de vleugels </div><div> van ganzen in de hemel </div><div> hoorde ik hoe stil en leeg </div><div> het aan het worden was</div><div> gelukkig kwam er iemand naast mij</div><div> zitten, om precies te zijn jij </div><div> was het die naast mij kwam </div><div> onder de appelboom, zeldzaam</div><div> zacht en dichtbij </div><div> voor onze leeftijd.</div><div><br /></div><div><br /></div><div>Rutger Kopland uit: Onder het vee, Van Oorschot, Amsterdam 1966</div><div>==</div>Remco Ekkershttp://www.blogger.com/profile/13190574337941616632noreply@blogger.com0tag:blogger.com,1999:blog-2403861529622995482.post-59834961337551982542011-05-24T12:14:00.000-07:002011-05-24T12:16:22.233-07:00HET STOCKSKE VAN JOAN VAN OLDENBARNEVELT, Vader des Vaderlants<h3 class="entry-header">Joost van den Vondel</h3> <div class="entry-content"> <div class="entry-body"> <p>Myn wensch behoede u onverrot,<br />O STOCK en stut, die, geen' verrader,<br />Maer 's vrydoms stut en Hollants Vader<br />Gestut hebt op dat wreet schavot;<br />Toen hy voor't bloedigh zwaert most knielen,<br />Veroordeelt, als een Seneka,<br />Door Neroos haet en ongena,<br />Tot droefenis der braefste zielen.<br />Ghy zult noch, jaeren achter een,<br />Den uitgangk van dien Helt getuigen,<br />En hoe Gewelt het Recht dorf buigen,<br />Tot smaet der onderdruckte steên.<br />Hoe dickwyl streckt ghy onder 't stappen<br />Naer 't hof der Staeten stadigh aen<br />Hem voor een derden voet in 't gaen<br />En klimmen, op de hooge trappen:<br />Als hy, belast van ouderdom<br />Papier en schriften, overleende,<br />En onder 't lastigh lantspack steende!<br />Wie ging, zoo krom gebuckt, noit krom!<br />Ghy ruste van uw trouwe plichten,<br />Na 'et rusten van dien ouden stock,<br />Geknot door 's bloetraets bittren wrock:<br />Nu stut en styft ghy noch myn dichten.</p></div></div>Remco Ekkershttp://www.blogger.com/profile/13190574337941616632noreply@blogger.com0tag:blogger.com,1999:blog-2403861529622995482.post-16313924390748153952011-05-24T12:11:00.000-07:002011-05-24T12:14:53.982-07:00Kinder-lyckConstantijntje, 't zaligh kijntje,<br /><br />Cherubijntje, van om hoogh,vs. 2<br /><br />D'ydelheden, hier beneden,<br /><br />Vitlacht met een lodderoogh.4<br />5<br />Moeder, zeit hy, waarom schreit ghy?<br /><br />Waarom greit ghy, op mijn lijck?6<br /><br />Boven leef ick, boven zweef ick,<br /><br />Engeltje van 't hemelrijck:<br /><br />En ick blinck 'er, en ick drincker,<br />10<br />'t Geen de schincker alles goets<br /><br />Schenckt de zielen, die daar krielen,<br /><br />Dertel van veel overvloets.<br /><br />Leer dan reizen met gepeizen13<br /><br />Naar pallaizen, uit het slick14<br />15<br />Dezer werrelt, die zoo dwerrelt.15<br /><br />Eeuwigh gaat voor oogenblick.16Remco Ekkershttp://www.blogger.com/profile/13190574337941616632noreply@blogger.com0tag:blogger.com,1999:blog-2403861529622995482.post-72654442321396922082011-05-24T12:05:00.002-07:002011-05-24T12:11:03.738-07:00I.<br /> <br />Hadt hy Hollandt dan ghedragen,<br /> <br />Onder 't hart,vs. 2<br /> <br />Tot sijn afgeleefde dagen,<br /> <br />Met veel smart,<br />5<br />Om 't meyneedigh swaert te laven,5<br /> <br />Met sijn bloet,<br /> <br />En te mesten kray en raven,7<br /> <br />Op sijn goet?<br /> <br /> <br />II.<br /> <br />Maer waerom den hals gekorven?9<br />10<br />Want sijn bloet<br /> <br />Was in d'aders schier verstorven:<br /> <br />In sijn goet<br /> <br />Vontmen noyt de Pistoletten13<br /> <br />Van 't verraet,<br />15<br />Wtghestroyt, om scharp te wetten15<br /> <br />'s Vollecks haet.16<br /> <br />*Van omtrent 1631? (Vergelijk voor de datering de Aantekeningen achterin dit deel). Afgedrukt volgens de tekst van de uitgave in plano, zonder Vondels naam verschenen. Unger: Bibliographie, nr. 747.<br />In de titel: Geuse Vesper: Geuzen: Calvinisten. - Vesper: in de oude betekenis (avonddienst). Vondel denkt aan het plechtig avondgebed, dat de dag besluit, en waarbij men, inkerend tot zich zelf, zijn zonden bedenkt. Hij past dat toe op het einde des levens. - Siecken-Troost slaat hier op de siekentroost, achter de oude Bijbels gedrukt: een reeks bijbelteksten, bestemd om aan de stervenden voorgelezen te worden, zo mogelik door een predikant, om de mens tot inkeer te brengen. Ironies bestemt Vondel deze ziekentroost voor de gewetenszieke rechters van de Lands-Advokaat. - In 1650 veranderde Vondel de titel in Krancke troost, waarin een woordspeling schuilt (kranck: zwak). - De wijze Brande (een soort dans) Partinice, is niet meer bekend.<br />vs. 2Onder 't hart: als een moeder het kind.<br />5't meyneedigh swaert: in dienst van een vonnis, willens en wetens geveld in strijd met de wetten des Lands (vgl. Palamedes vs. 1850); te laven: het zwaard wordt als bloeddorstig voorgesteld.<br />7kray en raven: (enkelv. vorm): de vogels die op de lijken azen; hier voor de rechters, die een honorarium van ƒ2400 onvingen, betaald uit de onrechtmatig verbeurd verklaarde goederen van Oldenbarnevelt.<br />9gekorven: doorsneden.<br />13de Pistoletten: Spaanse muntstukken. Oldenbarnevelt werd in pamfletten valselik beschuldigd, als landverrader Spaans geld te hebben aangenomen.<br />15Wtgestroyt: slaat terug op Pistoletten (eig. op het gerucht dat die Pistoletten aangenomen waren).<br />16om de bestaande afkeer onder het volk te verscherpen.<br />[p. 340]<br /> <br /> <br />III.<br /> <br />Gierigheyt en wreetheyt beyde,17<br /> <br />Die het swaert<br /> <br />Grimmigh ruckten uyt der scheyde,19<br />20<br />Nu bedaert,<br /> <br />Suchten: Wat kan ons vernoegen<br /> <br />Goet en bloet?<br /> <br />Och, hoe knaecht een eeuwigh wroegen<br /> <br />Ons ghemoedt!23-24<br /> <br /> <br />IV.<br />25<br />Weest te vreen, haelt Predikanten,25<br /> <br />West en Oost:<br /> <br />Gaet en soeckt by Dortsche santen27<br /> <br />Heyl en troost:<br /> <br />'T is vergeefs, de Heer koomt kloppen,29<br />30<br />Met sijn Woort.30<br /> <br />Niemandt kan de wellen stoppen31<br /> <br />Van die Moort.<br /> <br /> <br />BESLUYT.<br /> <br />Spiegelt, spiegelt u dan echter,33<br /> <br />Wie ghy zijt:<br />35<br />Vreest den worm, die desen rechter35<br /> <br />'t Hart afbijt.36<br /> <br />Schent uw' handen aen geen Vaders,37<br /> <br />Dol van haet.<br /> <br />Scheldt gheen Vroomen voor verraders39<br />40<br />Van den staet.Remco Ekkershttp://www.blogger.com/profile/13190574337941616632noreply@blogger.com0tag:blogger.com,1999:blog-2403861529622995482.post-28302882587311489102011-05-24T12:05:00.001-07:002011-05-24T12:05:40.499-07:00Jeldican en het woordJeldican en het woord <br /><br />Over de heide <br />kroop Jeldican, <br />de staart tussenbeide <br />stomp vooraan. <br /><br />Op gloeioren hing er een <br />belletjespet; <br />tussen twee vingeren <br />'t zwaluwnet. <br /><br />Japon aan het lijfke <br />van ruitestof, <br />blauwkousen van 't wijfke <br />en rinkelslof. <br /><br />'Rood van den appel <br />in puntcipres, <br />peers van de pappel <br />te palfrines, <br /><br />waar kan ik het vegen: <br />het fluit onder God, <br />het vliegt mijne wegen <br />fladderzot. <br /><br />Kiekt het te hangen <br />aan bontekoord? <br />Hoe kan ik het vangen, <br />dat lieve woord' - <br /><br />Iets klappert in 't warkruid, <br />goudbrem knikt, <br />het juichtpikt en hardfluit; <br />Jeldican schrikt. <br /><br />Nooit had hij zo rijke <br />tralieten gehoord - <br />hij zát van het kijken: <br />was dit het woord? <br /><br />Bonsbuikje laait met <br />gebed om geluk... <br />'jaaat' giert het graainet - <br />kippetjetuk! <br /><br />O, veren te kussen! <br />Het woord aan zijn hart <br />tuitte intussen <br />nog ééns zo hard. <br /><br />'O, schoon, o mijn heide, <br />pappelkes hoort! <br />Nooit kan ik meer scheiden <br />Heer, van dit woord. <br /><br />Tja, nu naar het wijfke <br />als weduwenwind, <br />laat stormen het lijfke, <br />klapperend lint!' <br /><br />Vol praat in zijn eentje <br />vloog Jeldican. <br />Koppeltje-beentje <br />daar kwam hij aan. <br /><br />'Wijfke mijn toren, <br />hier is het woord!' <br />Zij zonder te horen, <br />sprak onverstoord: <br /><br />'Aai, vogeltje vetbult, <br />nuttige zaak, <br />al dat het net vult <br />is muntemaak.' <br /><br />Daar ging zij en ruilde <br />'t voor wittebrood, <br />maar Jeldican huilde <br />en sloeg haar dood. <br /><br />Leo Vroman (1915)Remco Ekkershttp://www.blogger.com/profile/13190574337941616632noreply@blogger.com0